Als je Buurman Bart niet kent loop je met een grote boog om hem heen. Ook in onze gemende wijk. Vorige week schreef ik al dat hij tegenwoordig alles voor me doet, maar er was een tijd dat we elkaar nau-we-lijks aankeken. Deden we dat wel, dan scheef. Maar er gebeurde iets waardoor dat in één klap veranderde. Ik belde bij hem aan. Midden in de nacht.
Ik was 30, kersverse moeder, pas vrouw van en net trotse huiseigenaar. Omdat m’n oude huurhuis in dezelfde straat stond, ging de verhuizing op een skateboard. Toen ik met de zoveelste lading en baby op m’n rug aankwam, werd er een deur vlakbij de mijne opengegooid en kwam er een scooter naar buiten. Met Buurman Bart. Ik zag hem. En hij mij.
De keren erna probeerde ik zijn blik te vermijden. Alles in deze pas moeder/leeuwin zei dat hij niet “ok” was. Maar zijn aanwezigheid ontkennen bleek onmogelijk. Oude huizen zijn gehorig. Direct onder en naast ons dubbelbovenhuis wonen “allemaal nette mensen”. Dat hadden we van tevoren uitgezocht. Maar toen werd duidelijk dat je ook je schuin onderburen kunt horen.
Buurman Bart hield wel van een huisfeestje. Ook doordeweeks. Een paar keer per week werd ik wakker gedrild omdat hij – nadat de buurtkroeg was gesloten – een afterparty gaf. Gek werd ik er van. Politie bellen bleek geen structurele oplossing. Na de zoveelste keer was ik het zat. Om half 4 ’s nachts belde ik bij hem aan. In mijn pyjama.
Het luikje van z’n deur ging open. “EAU BEN JÈ UT?!”, hoorde ik. Geritsel, gedraai aan het slot en met een zwaai ging de deur open. “We proberen te slapen, kan de muziek misschien wat zachter?”, vroeg ik vriendelijk. Met zijn dronken hoofd keek hij me aan. Zijn blik veranderde. “NÂH, DAT VIND IK ECH TOF DAT JÈ DE PAULISIE NIE BELT. TUÂHLIJK!” En voor ik het wist rook ik hem wel van héél dichtbij. Buurman Bart had me stevig tegen zich aangedrukt voor een knuffel.
De volgende dag ging de bel. Buurman Bart stond voor m’n deur. Met een vredespijp. “HIEÂH UN BRAUDJE KIP, IK MAAK ECH DE LEKKEGSTE.” Ik bedankte hem, maar zei dat ik veggie was. “EET JE GEIN VLEIS? MAUI, DI’S KIP!”