Het is Movember, de maand waarin de snorren blijven staan. Ik hou mijn ondersnor gewoon bij, maar dan wel groener dan vóór deze maand. Zo heb ik een scheergeval gekocht waarbij ik alleen de kop hoef te vervangen en niet dus elke keer een heel wegwerpmesje in de plastic bak mik. Weer een puntje erbij, dacht ik. Totdat ik aan mijn huisarts vertelde ballonnen te willen kopen voor een verjaardag en die zei: “Ballonnen, kan dat nog?”
Tja, kan dat nog? Überhaupt, alles wat we éénmalig gebruiken, kan dat nog? Wegwerp (condooms), kan dat nog? Om die vraag is een hele markt gecreëerd waarbij “smartshops” als paddestoelen uit de grond schieten, inspelend op een groenere levensstijl. Zo zijn er in mooie kleuren en patronen op Insta via webwinkels wasbare wattenschijfjes en soapsavers te verkrijgen. Die laatste moest ik ook even googlen. Schijnt een soort washandje voor je zeepblok te zijn. Die eerste is trouwens ook een soort washandje. Dus waarom gebruik je dan, in het kader van consuminderen, geen gewoon washandje?
Ik vind alles goed, zolang we er allemaal groener en liever van worden. Maar één ding houden we gewoon zoals het nu is: de wasbare zakdoek blijft in de jaren tachtig en komt niet meer terug. En ik ga je vertellen waarom.
Als klein meisje logeerde ik dikwijls bij mijn oma. Dat vond ik heerlijk. Op zo’n logeerpartij werd ik verwend met snoep dat nu echt niet meer kan en cadeautjes die nu echt niet meer verantwoord zijn. Op een keer mocht ik weer iets uitzoeken in de speelgoedwinkel. Ik keek m’n ogen uit toen ineens mijn ademhaling werd gehalveerd. Ik greep onmiddellijk naar de plaats van het ongeval en voelde hoe de ingang van mijn rechter neusvleugel geblokkeerd was. Dus vroeg ik aan m’n oma of ze een zakdoekje had.
Haar hand dook in haar jaszak en kwam tevoorschijn met de stoffen variant. “Hier,” zei ze. Verstijfd bleef ik staan, verward door de verrassing. Langzaam kwam ’t gebruiksvoorwerp mijn kant op. Nu sperden mijn groene ogen zich wijd open van schrik: hij bleek zelfs gebruikt! Haastig bedacht ik nog vluchtwegen, maar het was al te laat: de hand met zakdoek en groen vouwde zich om mijn neus: “Eén keer goed snuiten, Irisje!”