“Oh dat mag niet!”, zei m’n dochter vanochtend toen iemand een peuk op straat gooide. “Dat is helemaal niet netjes.” Ergens hoopte ik dat hij het zou horen, maar de meneer in pak had AirPods in. We liepen voorbij de vertrapte sigaret. Ze begon te tellen. Toen we thuis waren – 500 meter verder – hadden we al 6 keer tot 20 geteld. Honderdtwintig filters hadden ons als een broodkruimelpad de weg naar huis gewezen.
Een week eerder zaten we in de tram terug vanuit het centrum van Den Haag. In het viertje naast ons zat een meisje die haar telefoon vasthield alsof het een beschuitje was. Ze sprak met een vriendin aan de andere kant van de lijn en blies een roze bel. Terwijl ze de kauwbare ballon liet knappen hoorde ik de verschillende opties om “die ene k*nkerh*er te pakken” en zag een roze papiertje uit haar vrije hand glijden op de grond.
Ik keek om me heen. Geamuseerd zaten mijn dochters naar de roze kauwgombellen te staren. Verder zat iedereen in de tram in z’n zone. Het leek wel of onze medereizigers allemaal witte kauwgom in hun oren hadden. En degenen die niet luisterden naar Spotify of Netflix keken, deden alsof ze het niet hoorden of zagen. Dus ik besloot er wel wat van te zeggen.
Een paar keer moest ik haar roepen voordat ze m’n kant opkeek. Ik vroeg haar vriendelijk doch dwingend of ze haar telefoon van speaker af wilde halen, omdat ik haar gesprek niet hoefde te volgen. En of ze dat papiertje wilde opruimen. Ze keek me aan – verbaasd en beledigd – en met een “ik heb er toch geen last van?” was haar deelname aan de conversatie beëindigd. Ik schatte haar een jaar of 15.
We stapten uit bij onze thuishaven en gingen boodschappen doen. Bij de papierbak voor de AH stond een oude dame haar tas te legen. Ze liet wat vallen en ik raapte het karton voor haar op. Toen zag ik dat ze een leeg yoghurtpak wilde weggooien en riep vlug: “Die hoort in de bak voor plastic, drankpakken en blikjes! Zal ik dat even doen? Moet toch die kant op.” Ze glimlachte en bedankte me. “Oh…dat wist ik niet! Gelukkig ben je nooit te oud om te leren.” Ik keek naar haar. Ze miste iets wat in het straatbeeld gewoon is geworden: een ondoordringbare zone.